Europa kampt met een interne onderzoeks -en innovatiekloof die een groot verschil blootlegt tussen de innovatiekracht van West-/Noord-Europese landen en de zogenoemde widening-landen, voornamelijk in Centraal-, Oost- en Zuid-Europa. De kloof vormt een Europees probleem gezien het onbenut potentieel leidt tot verminderde Europese concurrentiekracht. Beleidsmedewerker Joep Bresser onderzocht in zijn stageonderzoek de effectiviteit van één van de widening-instrumenten: Twinning.

Werken de widening-acties als middel om de Europese innovatiekloof te verkleinen?

Cohesie vs. Excellentie  

Het Europese Kaderprogramma voor onderzoek & innovatie is gebaseerd op excellentiecriteria. Met een gemiddeld slagingspercentage van slechts 12,4% is de concurrentie voor subsidies binnen Horizon 2020 zeer groot. Waar Nederlandse partijen in het huidige Kaderprogramma bij één zesde van alle projecten betrokken zijn, doen instellingen in het gemiddelde widening-land slechts aan 1% van de projecten mee. Dit vormt een lastig dilemma voor de Europese Commissie: financier je alleen het meest excellente onderzoek om zo de concurrentie aan te gaan met de rest van de wereld, of vergroot je de kans op deelname van widening-landen om zo de onderzoekscapaciteit in die landen, en daarmee van geheel Europa, op te krikken? Of is er een tussenweg mogelijk?

Excellentie vs. inclusie

Lidstaten verschillen van mening over hoe de innovatiekloof binnen Europa moet worden verkleind. Als het aan lidstaten met veel innovatiekracht zoals Nederland ligt, wordt er niet getornd aan de excellentiecriteria binnen het Kaderprogramma. Juist de Structuur -en Investeringsfondsen (ESIF) en nationale financiering zouden meer ingezet moeten worden om onderzoekscapaciteit op te bouwen. Widening-lidstaten wijzen er daarentegen op dat de structuur van het Kaderprogramma ontworpen is voor economieën met volwassen innovatie -en onderzoekssystemen. En met de komst van de nieuwe lidstaten in 2004, is niet genoeg rekening gehouden met de verschillende uitgangssituaties.

Het ontstaan van een innovatiekloof

Als gevolg van de tegenstellingen tussen het communisme in Centraal- en Oost-Europese landen en de toenemende welvaart in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog is er een ontwikkelingskloof ontstaan tussen deze landen, ook op het gebied van onderzoek en innovatie. De wetenschappelijke gemeenschap in de Sovjet-Unie en andere landen achter het IJzeren Gordijn werd afgesloten van de buitenwereld. Academische vrijheid voor verschillende disciplines werd ingeperkt en onderwijs, onderzoek en het bedrijfsleven werden van elkaar gescheiden. Daarentegen vond er in West- en Noord-Europa juist een schaalvergroting van kennisinstellingen plaats. Hier nam de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van het hoger onderwijs toe en werden – als gevolg van toenemende integratie in West-Europa – duurzame transnationale onderzoeksnetwerken opgezet. Tegen de tijd dat de Muur viel, waren er in West-Europa al sterke, excellente en enigszins gesloten netwerken gevormd.

Hulp en hervorming 

Na de val van de Muur bood Europese integratie nieuwe kansen voor de EU en post-communistische en -socialistische landen. Innovatie- en onderzoeksprocessen in Centraal- en Oost-Europese landen zijn sindsdien versterkt door EU-beleid. Hoewel toetreding tot de interne markt voor economische groei heeft gezorgd, blijkt juist het opbouwen van een concurrerende innovatie-gedreven economie tot nu toe lastig. Deel uitmaken van de Europese Onderzoeksruimte betekende ook de concurrentie aan moeten gaan met excellente kennisinstellingen. Daarnaast leidt de integratie in de interne markt ook tot nare bijeffecten als brain drain.

We have got a problem 

Dat de integratie van de nieuwe landen in de Europese Onderzoeksruimte gepaard ging met moeilijkheden, werd onmiddellijk aangetoond met de eerste lage cijfers over hun deelname aan het Zevende Kaderprogramma (2007-2013). Tijdens de ontwikkeling van het vervolg op het Kaderprogramma, Horizon 2020, ging de Commissie op zoek naar oplossingen voor Centraal- en Oost Europese landen. Zo maakte ze in Horizon 2020 specifiek budget vrij voor ‘Widening participation and sharing excellence’; gericht op het adresseren van de barrières voor deelname. Via Twinning, één van de drie kerninstrumenten naast de ERA Chairs en Teaming, wordt een instelling uit een widening-land aan twee of meer excellente instellingen gekoppeld. Door middel van uitwisselingen, conferenties, gezamenlijk onderzoek en trainingen kunnen deze instellingen helpen bij het opbouwen van onderzoekscapaciteit en -excellentie.

Positieve signalen Twinning 

Nu Horizon 2020 er bijna opzit, kunnen er voorzichtige conclusies worden getrokken over de effectiviteit van de widening-instrumenten. De tussentijdse evaluatie van Twinning toont eerste positieve signalen. Zo geeft het onderzoekers uit widening-landen namelijk de kans om toe te treden tot internationale excellente netwerken en om ervaring op te doen in internationale samenwerking. Het instrument kent veel flexibiliteit en biedt ruimte voor activiteiten zoals conferenties en trainingen die zonder nationale financiering vaak ondenkbaar zouden zijn. Na afloop van de projecten wordt er in veel gevallen gekeken hoe er een vervolg kan worden gegeven aan de samenwerking. Daarnaast blijken de succesverhalen van Twinning uit H2020 een katalysator te zijn voor meer aanvragen binnen en buiten de instelling. Ook voor Nederlandse kennisinstellingen zijn er voordelen te behalen, zoals netwerkuitbreiding, kennisuitwisseling en toegang tot nieuwe onderzoeksmiddelen -en infrastructuren.

Maar geen wondermiddel… 

Er zijn dus positieve signalen over de effectiviteit van het instrument, maar toch gaan noch Twinning, noch de andere widening-instrumenten, de structurele problemen in deze landen oplossen. Europese subsidieprogramma’s worden in veel gevallen als een uitweg gezien uit nationale structuren en subsidieprogramma’s die vaak minder vrijheid en middelen voor individuele onderzoekers bieden. Ook blijft het structurele tekort aan nationale onderzoeksfinanciering een groot probleem, waardoor duurzame samenwerking in de toekomst kan worden belemmerd. Dit tekort levert ook een probleem op voor de instrumenten zelf. Zo stelt Twinning geen geld beschikbaar voor onderzoek en vaak kunnen instellingen in widening-landen dit ook niet zelfstandig bekostigen. Dit gebrek aan onderzoeksgeld leidt dan ook in sommige gevallen zelfs tot verminderde motivatie vanuit de excellente kennisinstellingen om deel te nemen. Intrinsieke motivatie blijkt dan ook uit interviews vaak een voorwaarde te zijn voor succesvolle samenwerking. Enkel als er voor beide partijen voordeel is te halen uit de samenwerking, zal er ook echt energie worden gestoken in het project. Een grotere erkenning voor wederzijdse kennisuitwisseling en startfinanciering voor onderzoek zouden daarom een goed uitgangspunt zijn voor het nieuwe Kaderprogramma Horizon Europe.  

Blik op de toekomst 

In Horizon Europe zal er met 3,3% (ten opzichte van 1,1% in Horizon 2020) een aanzienlijk groter deel van het totale budget van het programma aangewend worden voor widening participation en het opbouwen van innovatie- en onderzoekscapaciteit. Ongeveer de helft van deze gelden zullen worden bestemd voor de kerninstrumenten Twinning, Teaming en de ERA Chairs. Ondertussen wordt er druk nagedacht over zowel verbetering van bestaande als de introductie van nieuwe instrumenten. Zo wil de Commissie startfinanciering voor onderzoek beschikbaar stellen voor de kerninstrumenten en zullen synergieën tussen de structuurfondsen en Horizon Europe worden verbeterd, onder andere door staatssteunregels te versoepelen en betere connecties tussen de  structuurfondsen en de ERC/MSCA. Andere aanvullingen zijn: het hop-on instrument, waarbij widening-instellingen in een latere fase van een project kunnen toetreden tot een consortium; voorafgaande toetsing van onderzoeksvoorstellen; en een nieuw Excellentie-initiatief dat gelinkt wordt aan de netwerken uit het Europese Universiteiten-initiatief.

Context

Joep Bresser schreef zijn MSc-scriptie getiteld ‘Does Twinning address limitations to institutional cooperation?’ tijdens zijn stage bij Neth-ER in de periode februari tot en met juli 2019. Voor het onderzoek deed hij een uitgebreide analyse van de ontwikkeling van onderzoekssystemen in postcommunistische landen en nam hij interviews af met deelnemende onderzoekers aan Twinning-projecten tussen Nederlandse en widening-kennisinstellingen.