05 juli 2021
Wat is er nodig om grensoverschrijdende stagemobiliteit een impuls te geven?
Joep Bresser
Beleidsmedewerker
Stel uw vraag
Meer informatie nodig? Stel uw vraag aan één van onze medewerkers
05 juli 2021
Beleidsmedewerker
Meer informatie nodig? Stel uw vraag aan één van onze medewerkers
Naast stapsgewijze veranderingen op korte termijn is er een middellange tot langetermijnstrategie nodig om langdurige grensoverschrijdende stagemobiliteit een impuls te geven, stelt Cedefop in een nieuw rapport. Ondanks voordelen voor inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en toenemende aandacht op EU-niveau kiezen weinig mbo’ers voor werkplekleren in het buitenland. Acties om meer mbo’ers op stage te krijgen dienen vooral op nationaal niveau vormgegeven te worden, met ondersteuning van de EU.
Een verhoging van grensoverschrijdende stagemobiliteit vergt zowel stapsgewijze veranderingen op korte termijn als een middellange tot langetermijnstrategie, stelt Cedefop in het rapport ‘Cross-border long-term apprentice mobility - Making it work: suggestions for national policy-makers’. Ondanks dat grensoverschrijdende stagemobiliteit grote voordelen biedt voor zowel stagelopers als bedrijven gaan er nog weinig mbo’ers voor werkplekleren over de grens. Cedefop brengt de uitdagingen in kaart en nodigt beleidsmakers op nationaal niveau uit hierop te reflecteren en suggesties te doen voor oplossingen op de korte en lange termijn.
Verschillende uitdagingen belemmeren momenteel grensoverschrijdende stagemobiliteit. Werkgevers enthousiast krijgen voor stagemobiliteit is nog niet zo gemakkelijk vanwege verschillende factoren. Zo beschouwen bedrijven de verantwoordelijkheid voor het begeleiden van een stagiair bieden die na de stage terugkeert naar het thuisland eerder als risico en een verlies van productiviteit dan als voordeel. Dit probleem speelt nog meer op in micro-en kleine bedrijven die vaak überhaupt de mankracht niet hebben om stagiairs volgens een leerplan te begeleiden. Bovendien hebben werkgevers geen goed beeld van welk vaardighedenniveau zij kunnen verwachten van aankomende stagiairs. En het ligt niet alleen bij de werkgever, ook mbo’ers zelf hebben niet altijd trek in een buitenlandse stage. Dat komt door factoren zoals leeftijd, sociaaleconomische achtergrond en gelimiteerde kennis van een buitenlandse taal en weinig voorlichting over de voordelen van een buitenlandstage voor toekomstige inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.. Studenten die wel naar het buitenland willen kiezen liever voor een beroepsopleidende leerweg (BOL) in plaats van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL).
De definitie en aard van stages (in het Engels apprenticeships) verschillen nogal per land. In het ene systeem voorzien werkgevers in gestructureerd leren gestoeld op vooraf gedefinieerde leeruitkomsten, waar in andere systemen studenten opgedane kennis op school toepassen binnen het stagebedrijf. Daarmee zijn systemen slechts in geringe mate compatibel. Ook het afstemmen van kwalificaties is binnen het mbo nog niet zo ver als in het hoger onderwijs, waardoor het lastig is vooraf opgedane kennis te valideren en te erkennen. Tenslotte varieert de status van een stageloper per lidstaat. De ene lidstaat beschouwt een stageloper als student, andere als werknemer, wat zorgen oproept wat betreft wettelijke bescherming in het buitenland bij zowel de zendende als ontvangende instelling of bedrijf.
Als antwoord op al deze uitdagingen zouden lidstaten, sociale partners en onderwijsaanbieders gerichte maatregelen kunnen nemen op de korte termijn, bijvoorbeeld door werkplekleren in het buitenland te promoten in sectoren met een sterk internationaal karakter. Sectorale strategieën en sociale dialogen op EU-niveau kunnen een vehikel zijn om dit op de kaart te zetten. Ook zouden lidstaten kunnen inzetten op het promoten van grensmobiliteit om toegankelijkere vormen van mobiliteit aan te bieden voor BBL-studenten. Hiervoor zijn regionale ondersteuningsstructuren nodig. Tenslotte zouden onderwijsinstellingen kunnen overwegen om optionele buitenlandmodules te ontwikkelen na het reguliere BBL-traject en kunnen zij meer administratieve ruimte inbouwen voor het ondersteunen van studenten in voorbereiding op en tijdens hun stage in het buitenland.
Maatregelen op korte termijn kunnen de voorwaarden creëren voor systeeminterventies op de langere termijn. Volgens Cedefop is er meer aandacht nodig voor het verbeteren van talenkennis, zowel op scholen als binnen bedrijven. Bovendien is er nog veel werk aan de winkel op het gebied van de erkenning van eerder verworven competenties.. Daarnaast zou het helpen als financiële ondersteuning aan bedrijven en studenten voor grensoverschrijdende stagemobiliteit systematisch wordt ingevoerd, bijvoorbeeld door een nationale terugbetalingsregeling voor uitgaande mobiliteit zoals in Denemarken. Op Europees niveau zijn werkgevers gebaat bij simpelere wettelijke procedures voor het organiseren van stagemobiliteit en convergentie op het gebied van sociale, gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden. Tenslotte zouden lidstaten, sociale partners en onderswijsaanbieders moeten werken aan het afstemmen van beroepen, het vergelijken van standaarden en het ontwikkelen van op leeruitkomsten gebaseerde curricula.
Stages, ook wel apprenticeships genoemd op EU-niveau, zijn een centraal aspect van Europees onderwijsbeleid van de afgelopen vijftien jaar binnen het Kopenhagenproces. In de recent ondertekende Osnabrückverklaring werd afgesproken om langdurige stagemobiliteit te stimuleren en worden lidstaten opgeroepen stagetrajecten in lijn te brengen met het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen. Op Europees niveau financiert de EU via het recent gestarte Erasmus+ programma zowel kort- als langdurige mobiliteit. Daarnaast verenigt de European Alliance for Apprenticeships overheden, ondernemers, sociale partners, vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en de jeugd met als doel de kwaliteit, het aanbod en het beeld van leerwerkplekken te verbeteren. Het Parlement riep onlangs in een resolutie de Commissie op om waardevolle programma’s voor stagemobiliteit uit te breiden door synergieën met het Europees Sociaal Fonds+. Eerder al sponsorde zij een pilotproject om de levensvatbaarheid van een ‘Erasmus’ voor werkplekleren op te zetten. Een volledig rapport over deze studie van Cedefop wordt eind dit jaar verwacht.